• 08/09/2021

LOKAAL ARMOEDEBELEID: HET KAN (BETER)

Op de eerste Lokale ArmoedeBarometer (september 2020) kleurde Vlaanderen rood: omzeggens in elke Vlaamse gemeente is armoede uitgesproken aanwezig. Een stevig lokaal armoedebeleid is meer dan nodig, was toen de boodschap.

Vandaag kunnen we dankzij de tweede Lokale ArmoedeBarometer (LAB2) een antwoord geven op de vraag of er een stevig lokaal armoedebeleid is.

61 Vlaamse gemeenten en 2 Brusselse gemeenten werden door 180 lokale armoede- en middenveldverenigingen getoetst met een vragenlijst opgesteld door Decenniumdoelen. Aan de hand van 70 vragen vinkten deze verenigingen, mensen in armoede en hun medestanders aan wat zij cruciaal vinden in de uitvoering van een lokaal armoedebestrijdingsbeleid. De verenigingen gaven dus aan of er een bepaald aspect van armoedebeleid in de gemeente aanwezig is. Ze konden ook commentaar toevoegen. Zo krijgen we een “zicht” op de diversiteit van het lokale armoedebeleid.

De tweede Lokale ArmoedeBarometer toont zo de huidige ambitie van gemeenten om een breed armoedebeleid te voeren.

Er zijn 17 gemeenten die meer dan 60% en 7 gemeenten die meer dan 70% positieve antwoorden halen. Er zijn bovendien twee gemeenten met meer dan 80%. Deze 17 gemeenten tonen aan dat een breed en stevig armoedebeleid kan.

De mediaan van alle bevraagde gemeenten ligt op 54%, amper iets meer dan de helft.

Helaas scoorden 6 gemeenten lager dan 40% positieve antwoorden. De LAB2 toont ook het gebrek aan ambitie bij een deel van de bevraagde gemeenten.

Armoedebestrijdingsbeleid is voor veel gemeenten uit de bevraging een duidelijke beleidsprioriteit, andere gemeenten hinken (ver) achter.

De tweede Lokale Armoedebarometer geeft ons een beeld van het armoedebeleid op het lokale niveau. Bovendien dient de barometer ook als inspiratiebron voor de gemeenten. Met andere woorden wat kunnen gemeenten meenemen naar het eigen grondgebied?

Armoedebeleid veronderstelt een bewuste keuze van zowel lokale als hogere overheden.

Het syntheserapport en bovenstaande cijfers tonen grote verschillen tussen gemeenten.

De bevraging leert ons dat schaal ertoe doet: alle gemeenten boven de 70.000 inwoners scoren hoog. Maar sommige kleine gemeenten met minder middelen doen het (bijna) even goed doen als grote(re) gemeenten.

Beleid, blijkt uit de LAB2, gaat dus niet enkel over middelen en instrumenten, maar gaat in de eerste plaats over een keuze voor een beleid. Veel gemeenten hebben die keuze ongeacht hun mogelijkheden gemaakt, vele andere nog niet.

Vlaanderen en federaal kunnen ook hieruit lessen trekken via dwingende aanmoediging en door zelf een hoge ambitie te tonen.

Zowel de federale als de Vlaamse overheid stuurt meer en meer beleid richting gemeenten. Gemeenten staan immers dichter bij de burger en kunnen antwoorden bieden die hogere overheden niet kunnen geven.

Als het decentraliseren zorgt voor het ondermijnen van gelijke “rechten”, gelijke dienstverlening, gelijke ondersteuning en steun, goede betrokkenheid van mensen in armoede, dan is decentraliseren een verkeerde keuze met heel concrete negatieve gevolgen voor mensen in armoede.

De Vlaamse en federale overheid moeten verantwoordelijkheid opnemen. Decentraliseren zonder duidelijke kaders en zonder duidelijke financiering ondermijnt de grondrechten van mensen. Lokaal armoedebeleid heeft nood aan duidelijke afdwingbare doelen, kaders en financiële middelen gekaderd binnen een stevig Vlaams en federaal armoedebeleid.

Participatie is een noodzakelijke voorwaarde

De vragenlijst heeft veel aandacht voor participatie en overleg. 75% van de bevraagde gemeenten pleegt overleg. Maar dit overleg is zelden structureel. Zelfs het gemeentelijk armoedeplan wordt maar in 1 op 3 gemeenten besproken met de lokale armoedevereniging.

Toch zijn er heel wat gemeenten die inzetten op participatie en sterke initiatieven nemen om iedereen te betrekken bij het beleid. En dat loont: gemeenten die positief scoren op participatie hebben beduidend meer ja-antwoorden op de verschillende aspecten van hun armoedebeleid dan gemeenten die niet of weinig investeren in overleg en participatie.

Participatie is een absolute voorwaarde voor een stevig armoedebeleid. Hieruit kunnen alle overheden lessen trekken. Een “rijk” en stevig beleid staat of valt met participatie.

Zichtbaar maken van wie onzichtbaar is

Discriminatie en sociale uitsluiting duwt mensen in armoede. Uit de LAB2 leren we dat in het beleid mensen met een migratieachtergrond in de meeste gemeenten weinig zichtbaar zijn. Slechts 38% van de bevraagde gemeenten heeft een antidiscriminatiebeleid. Enkel in de centrumsteden kunnen we spreken van een stevig(er) antidiscriminatiebeleid.

Strijd tegen Discriminatie en uitsluiting zijn de “missing topics” van het lokale armoedebeleid.

Gemeenten moeten hier hun verantwoordelijkheid opnemen. De Vlaamse en federale overheid hebben bovendien de plicht om een duidelijk en concreet antidiscriminatiebeleid met doelen, instrumenten en budgetten uit te tekenen.

Armoede uit de schaduw halen

7 op 10 van de bevraagde gemeenten zoeken mensen in armoede of nood op. De vraag is echter hoe actief? Uit de bevraging leren we dat gemeenten veel verwachten van mensen in armoede: ze verwachten dat mensen in armoede zelf initiatief nemen, zelf stappen zetten naar diensten of plekken waar mensen samen komen.

Nochtans kan het anders. Sommige gemeenten zetten in op  het actief zoeken van mensen (door huisbezoeken of wijkwerking of brugfiguren).

Gemeenten moeten inzetten op outreachend werken. Daarvoor moeten extra mensen worden ingezet als brugfiguren of wijkwerkers, om samen te werken met lokale armoedeverenigingen en sociale diensten, en om sociale diensten ook als ontmoetingsplek mee te ondersteunen. Zo halen we mensen in nood uit de schaduw.

Steun heeft een kader nodig

Het OCMW is gekend omwille van de financiële en andere steun. Tijdens de coronacrisis werd deze functie extra in de verf gezet. Uit de bevraging en de commentaren leren we dat de manier waarop steun wordt gegeven nog veel beter kan.

Er ontbreekt een duidelijk kader voor steun, zowel voor financiële steun als voor materiële hulpverlening. De rechtenverkenner kan beter gebruikt worden. Het Geïntegreerd Breed Onthaal stelt armoede amper prioritair. Nog té weinig gemeenten gebruiken REMI om aanvullende steun toe te kennen. Steun wordt bovendien soms ad hoc gegeven: steun is in sommige gemeenten nog pure hulpverlening.

Gemeenten hebben een duidelijk en afdwingbaar kader voor steun en materiële hulpverlening nodig.

Zowel de federale als de Vlaamse overheid moeten daarom inzetten op het lokaal verankeren van al deze instrumenten en de financiering ervan verzekeren.

Goed en betaalbaar wonen moet centraler staan

Slechts 56% van de bevraagde gemeenten wil meer sociale woningen. De andere gemeenten hebben ofwel hun sociaal objectief nog niet bereikt of willen geen bijkomende woningen meer. Deze cijfers staan in schril contrast met de woonnood die in elke gemeente aanwezig is. Het gebrek aan ambitie is schrijnend, gelet op de hoge nood aan betaalbare (sociale) woningen. Bovendien is een betaalbare (sociale) woning een van de beste instrumenten tegen armoede.

De lokale besturen en Vlaanderen hebben een torenhoge verantwoordelijkheid in het voorzien van goede en betaalbare (sociale) woningen. Hier ontbreekt echter bij vele gemeenten de nodige financiële middelen of de ambitie om de woonnood te lenigen.

Vlaanderen moet hier dringend een versnelling hoger schakelen om het woonbeleid in de gemeenten te stuwen en te ondersteunen: minstens 5000 sociale woningen per jaar en brede huursubsidies om wonen betaalbaar te maken.

Investeren in jongeren is nodig

Het onderwijsluik in de bevraging komt maar gemiddeld uit de verf. Weinig gemeenten investeren in brugfiguren, lege brooddozen zijn geen echte topic. Sommige gemeenten komen via individuele steun tussen in de schoolkosten, maar een structureel beleid inzake schoolkosten ontbreekt veelal.

Hier kunnen en moeten gemeenten stappen zetten: kinderen en jongeren verdienen alle aandacht. Kinder- en jongerenarmoede moet een prioritair onderdeel worden van de lokale armoedeplannen.

Ook Vlaanderen moet hier het voortouw nemen en gemeenten stimuleren: door het ondersteunen van brede scholen binnen buurten, het invoeren van een maximum factuur in het secundair onderwijs, en het verder investeren in het kleuteronderwijs.

Gemeenten Kunnen de (lage) middelmaat overstijgen

Uit de bevraging leren we dat de best scorende gemeenten ook op de manier waarop ze werken boven de (lage) middelmaat uitstijgen. Ze gaan verder dan het enkel uitvoeren.

Verschillende gemeenten hebben een eigen REMI-systeem gecreëerd in samenwerking met de lokale armoedeverenigingen. Enkele gemeenten evalueren hun steun, hulpverlening en manier van steun verlenen samen met mensen in armoede.

Sommige gemeenten voeren een sociale last (het voorzien van sociale woningen) in bij grote vastgoedontwikkelingen of creëren zelf betaalbare duurzame woningen of ontzorgen lage inkomens en verhuurders bij het duurzaam renoveren van hun woning.

Naast het ondersteunen van sociale economieprojecten om kansen op zinvol werk te creëren voor kwetsbare mensen, zetten verschillende gemeenten in op sociale clausules bij overheidsopdrachten en leiden zo ondernemers naar “fair werk” of voeren een gericht diversiteitsbeleid in hun eigen personeelsbeleid met veel aandacht voor mensen met een migratieachtergrond. Ook praktijktesten worden meer en meer gebruikt.

Naast het inzetten van de Uitpas werken sommige gemeenten ook met vrijetijdsbemiddelaars om mensen in armoede te begeleiden en te stimuleren. Nog beter zijn de acties waar mensen in armoede of mensen met migratieachtergrond mee vorm kunnen geven aan cultuur en vrije tijd.

Gemeenten kunnen zelf het voorbeeld zijn van een inclusieve samenleving. Dat kan, als ze de middelmaat overstijgen en kiezen voor een “rijk” beleid.

Naast méér beleid, ook kwalitatief sterker beleid nodig

De bevraging beschrijft voornamelijk het gebruik van de middelen en de instrumenten die de deelnemende Vlaamse gemeenten inzetten in hun armoedebeleid. Ze toont dat veel lokale besturen maar een beperkt armoedebeleid voeren binnen de bestaande mogelijkheden.

De cijfers in de LAB 2 zeggen ons iets over de aan- of afwezigheid van lokale armoedebeleidsinstrumenten, echter zeggen ze ons niet altijd iets over de toegankelijkheid en de impact van dat beleid.

Armoedebeleid moet “kwalitatief” beleid zijn. Hiervoor is de stem van mensen in armoede onontbeerlijk. Participatie is dan ook het begin- en het eindpunt van een “rijk” en stevig armoedebeleid.

Gemeenten, met ondersteuning van de Vlaamse en de federale overheid, moeten inzetten op de kwaliteit van hun beleid om de grondrechten van mensen in armoede te realiseren via participatie, kwaliteitsindicatoren of het meten van armoede in de tijd.

De LAB2 als aanzet tot dialoog

Met dit beeld moeten lokale besturen nu aan de slag, samen met de armoedeverenigingen en het lokale middenveld. De LAB2 geeft hen een richting, een indicatie hoe het verder kan en moet, en toont ook waar kansen en instrumenten liggen voor lokale armoedebestrijding vanuit een streven naar grondrechten en menselijke waardigheid.

Gemeenten “rijker” maken of uit het rood halen, is de opdracht: ambitie, participatie, samenwerking, en kaders, en bovendien extra inzetten op antidiscriminatie, outreachen, wonen, en kinderarmoede is nodig.